Het is zondag 5 januari en schitterend weer, vooral achter glas, want als Hans Post, Rob Vink en ik om half elf (twee uur voor laagwater) uit de auto stappen worden we verrast door een ijskoude, straffe wind uit het zuidwesten, ongeveer 5 Bft. De temperatuur is 8° Celsius, maar de zon schijn volop. We verwachten een verlaging van -170 cm, ook nu is wad wat al behoorlijk drooggevallen. De toegang bij de parkeerplaats geheel overdekt met een dik wierpakket. Ongeveer een kwartier later arriveert Jordy van der Beek, gewapend met camera en emmer die weldra gevuld is met wulken Buccinum undatum Linnaeus, 1758, volwassen doubletten van de Filippijnse tapijtschelp Venerupis philippinarum (Adams en Reeve, 1850) en pectenkleppen [Pecten maximus (Linnaeus, 1758) Aequipecten opercularis (Linnaeus, 1758)]. We vinden er meer dan anders, vaak mooie verse exemplaren, maar wel allemaal dood.
Naar mate het water verder zakt, komt de eerste strekdam en het overstroomgebiedje aan het einde ervan, vrij te liggen. Onder elke steen volop keverslakken: de Asgrauwe keverslak Lepidochitona cinerea (Linnaeus, 1758). Maar ook legio alikruiken Littorina littorea (Linnaeus, 1758), Asgrauwe tolhorens Gibbula cineraria (Linnaeus, 1758) en levende Schaalhorens, Patella vulgata Linnaeus 1758. Hans raapt in korte tijd een gripzak vol dode exemplaren op; een mooi monster…
Ook de exoten, de Amerikaanse stekelhoorn of Atlantic oyster drill, Urosalpinx cinerea (Say, 1823) en de Japanse Stekelhoorn of Japanese oyster drill Ocinebrellus inornatus (Récluz, 1851) zien we volop, het zijn vaak juvenielen, maar ook een flinke hoeveelheid volwassen dieren die volop aan het eieren afzetten zijn. Onder stenen vinden we sponzen en zakpijpen (waaronder de Japanse zakpijp Styela clava Herdman, 1882) en een enkel penseelkrabbetje Hemigrapsus takanoi Asakura & Watanabe, 2005; kleine exemplaren. Tevens massaal het harige porceleinkrabbetje Porcellana platycheles (Pennant, 1777). Ook de stekelhuidigen zijn goed vertegenwoordigd. Grote hoeveelheden juveniele gewone zeester, Asterias rubens Linnaeus, 1758 en regelmatig Brokkelsterren Ophiothrix fragilis Abildgaard in O.F. Müller, 1789. We zien ook gewone zeeappels Psammechinus miliaris (Müller, 1771), levend en aangespoelde skeletten.
Op de schelpenbanken tussen de eerste en de tweede strekdam vinden we de gebruikelijke soorten, al liggen er opmerkelijk weinig pelikaansvoet Aporrhais pespelicani (Linnaeus, 1758) en penhoorn Turritella communis (Risso, 1826) dit keer. Wel vinden we vrijveel kleppen van Venus casina Linnaeus, 1758 en de breedgeribde astarte, Astarte sulcata (Da Costa, 1778), Rob raapt achteloos een paar doubletten op. Ditmaal alleen kleppen van noordkromp, Arctica islandica (Linnaeus, 1767). Ik vind een klep van de tere hartschelp Acanthocardia paucicostata (G.B. Sowerby II, 1834), voor mij een nieuwe soort voor dit gebied.
Bij het laagste water vinden half in het zand ingegraven enorme doubletten van de Amerikaanse venusschelp, Mercenaria mercenaria (Linnaeus, 1758) sommige leven andere zijn leeg, tevens ingegraven doubletten van de strandgaper Arenomya arenaria (Linnaeus, 1758), deze zijn echter allemaal dood.
Op de tweede strekdam vinden we vele purperslakken, Nucella lapillus (Linnaeus, 1758), ook hier zijn ze volop bezig met eieren leggen. Voor het eerst nemen hier echter ook juveniele Japanse Stekelhoorns Ocinebrellus inornatus (Récluz, 1851) waar, we zullen naarstig in de gaten houden hoe de autochtone purperslak en de exoot elkaar verdragen.
Een uur na laagwater verlaten we het wad en frequenteren “De Zeester”, waar we ons tegoed doen aan warme chocolademelk en Westmalle tripel, de tosti’s XXL zijn de moeite van het wachten waard, dat is maar goed ook, want de wachttijd voor de keuken is één uur.